Het banket
“Je leeft maar één keer”, denken Karel de Stoute en Margaretha van York. Op hun huwelijksbanket worden hele ossen aan het spit geroosterd. Op het menu staan gebraden beren, zwanen, kraanvogels, snoeken, steuren, reebokken en konijnen. Er zijn pasteien, groot genoeg om er vuurspuwers, zangers of zwaardvechters een plaatsje in te geven – in levende lijve! Doe er nog zingende leeuwen en ezels bij, luit spelende everzwijnen en vuurspuwende draken, een griffioen die levende vogeltjes braakt, een kameel, een eenhoorn en een walvis. Je kunt het zo gek niet bedenken! Nu we toch bezig zijn: uit de bek van de walvis komen zingende meermannen en zeemeerminnen… En dat alles in een feestzaal waar het zelfs kon regenen, donderen en sneeuwen. Knettergek!
Zowat alles kwam terecht op de tafels van het banket, behalve… vorken. Die heb je ook niet nodig met een snijder in de buurt. Restjes gooi je op de grond, eten doe je met je vingers. Dop ze alleen niet dieper in de sauskom dan je eerste vingerkootjes – dat is niet fatsoenlijk. Als ‘borden’ werden handgebakken broodkorsten gebruikt. Etensresten, inclusief de broden, werden aan de armen geschonken. Drinken deed men vaak met meerderen uit een beker. Maar verder liep alles vrij beschaafd, zeker in de hogere kringen. Schrokken en met volle mond praten was uit den boze. Je neus snuiten in een servet was not done. Overgeven was dan weer geen schande, al moest dat bij voorkeur een beetje afgelegen gebeuren. En wie een wind moest laten, werd aangeraden om het geluid door hoesten te verhullen.